Directeur Fred van een school buitengewoon onderwijs krijgt van de overheid extra middelen voor elke leerling in zijn school. De kinderen zitten gemiddeld 1u20 op de bus. Op de school zijn alle middelen en materialen aanwezig. Paramedici, leerkrachten, aangepaste materialen, een kleine klasgroepen … dat is niet zo in het gewone onderwijs. Hij stelt zich de vraag waarom hij als directeur zou meewerken aan inclusief onderwijs. In het gewone onderwijs moeten ouders zélf investeren in bepaalde materialen, en paramedische hulp. Heel veel ouders hebben deze financiële middelen niet. Zijn school krijgt extra middelen voor die leerlingen en dat is dan toch ook het beste voor die leerlingen?
Sleutel: een netwerk opbouwen voor elk kind in de eigen woonomgeving
Waar moet een kind opgroeien? In de eigen buurt, met broers en zussen en met eigen vriendjes? Of apart met de kinderen met dezelfde beperking of gelijkaardige problemen? Naar de gewone school gaan en daar gepaste ondersteuning krijgen, heeft heel wat positieve aspecten. Je maakt vriendjes in de buurt, je gaat met broer en zus naar school, jij en de andere leerlingen leren en groeien op met de diversiteit in de groep. Ouders leggen contacten met elkaar en zo ontstaan netwerken in de buurt die van pas kunnen komen bij deelname aan activiteiten ook buiten de school.